Hij kwam met het idee van deze cantate bij ondergetekende.
Uit zijn zorgvuldig onderzoek blijkt dat het bekende 6e couplet zeer nauwe banden heeft met het Lutherlied. Daarom zijn beide melodieën in een polyfoon samenspel in dit deel met elkaar verweven.
Naast de wat complexere polyfone gedeelten zijn er een aantal korte delen, waarin in een marchiale stijl gewag wordt gemaakt van de prins te paard en het wapengekletter dat hierbij hoort.
Het stuk begint met een fanfare als inleiding.
De finale is een soort reprise: een virtuoos spelend orkest laat het fanfaredeel terugkomen. Hier tegenin zingt het koor de nieuw gecomponeerde melodie, waarna het orkest majesteitelijk afsluit met de cadens die weer is gebaseerd op de oude melodie. Zo worden traditie en nieuwe initiatieven muzikaal verbeeld en verenigd.